Herbergiers

bron : "Widde't nog van toen" van René Vanderhenst
Ik wil hier niet beweren dat de Peltenaren in onze jeugd een dorstig volkje vormden, maar feit is dat er veel herbergen waren in 't dorp. Onder de grote Kerkelinde, in t' huis dat er nu nog staat, woonde Toon Lehaen. Wij, kinderen, moesten er soms een kilo soepvlees of een mergpijp halen, want Toon was beenhouwer. Maar geen enkele boer of boerezoon zou er aan gedacht hebben na de hoogmis niet binnen te gaan in de herberg om er zijn weekvoorraad aan bier en borrel op te doen. De huismoeders bleven vruchteloos kijven omdat "de zondag-middag" koud werd; maar ja, wie kan er na een week hard werken en 'n zwaar sermoen van de pastoor iets aan verhelpen dat 't een uurtje later werd dan voorzien? Baas Toon was een vrolijke ziel, een lid van de fameuze buurt-club waarover onze senioren nu nog monkelend spreken. Het quatroviraat, Toon zelf, Zjangs-ke Last, Sus den Dekker en Zjang de postmeester waren vier vermaarde farceurs.
oudPelt04.png
Links van de kerk, in de schaduw van de lindeboom, straalde herberg-slagerij van Toon Lehaen.

Op de hoek aan 't marktplein, waar nu kleindochter Hilda een krantenwinkel uitbaat, heerste baas Henri Leen in herberg "In de Swaen".
Daar was "'t gelaog van de mennekens" met Vastenavond en "'t heiring kappen". Kwade tongen beweerden dat je er stiekem een kaartje kon leggen voor iets meer dan een kwartje en er was een drukbezochte kegelbaan. Ik heb er eens kegels moeten opzetten tijdens een wedstrijd vooreen fiets en 'k zie nog hoe Herry van Govert, een jonkman "die noeit van ze léven" gefietst had, er in de finale, acht met een bal neerbliksemde en van alternatie met de tweede bal zich haast zelf de kop ingooide.
Op de hoek, waar nu de Peltri gebouwd is, woonde Jef Kenis, veekoopman, beenhouwer en herbergier, in een gecementeerd huis. Naast de woning lag "den doel". Daar leverden de notabelen van het dorp verwoede veldslagen bij het beoefenen van de edele kunst van 't handboogschieten. Als 't clubliedje klonk:

Broeder… is koning
Hij trof driemaal de roos.
Zijn hand is sterk als ijzer
Z'n oog ziet scherp altoos.
We drinken op zijn gezondheid hier,
Dit lekker glaasje schuimende bier!
Alle broeders die smaken het zo! zo! zo!
Alle broeders die smaken het zo!

dan snelden waard of waardin toe met een plateau schuimende pinten. Was er iets te doen op het gemeentehuis dan plukte Jef zijn korreltje mee. In de herberg met haar lage zoldering hingen aan de muur de handbogen en aan de tegenovergestelde wand hing de kast met talrijke gouden en zilveren trofees, getuigen van rijkdom en bloei van de oude Pelter schuttersgilde. Spijtig, dat deze kunststukken in de woelige na-oorlogse periode na wereldoorlog 1940-45 spoorloos verdwenen.
oudPelt05.png
Uiterst links staat Lowie Reymen (met witte voorschoot) voor zijn herberg. Midden op de foto het huis van dokter Poelmans en uiterst rechts de gevel van de herberg van Gerard Lemmens.

Verderop, meer achterop 't dorp,waar nu fietsenmakerij "de Seppe" is, troonden beenhouwer Louis Reymen en zijn Gon achter de tapkast. Daar was het stamlokaal van onze fanfare "Nut en Vermaak", toen nog niet koninklijk! Achter het huis lag een zaal, zowat de enigste zaal in Pelt. Er werd daar door onze dorpsmuzikanten lustig op los geblazen onder de kundige leiding van meester Bullen. Daar speelden die mannen ook jaarlijks toneel en op de kermisavonden speelde er groep De Winter uit Antwerpen de laatste slagers. Als knaap heb ik er voor 't eerst "Witte Rozen" horen zingen en ik zie nog hoe het aanwezige vrouwvolk de zakdoek bovenhaalde om de tranen van ontroering te drogen. Je zult ook begrijpen dat al die inspanningen van onze musici op bugel, bombardon of trommel, dorst verwekten maar Louis en Gon waren mans genoeg om die te lessen.
Schuin tegenover Louis Reymen hield haarkapper herbergier Gerard Lemmens het roer in handen. Gezien er daar een paar bloeiende
dochters tapten en bedienden, kwam er veel jong volk over de vloer. Het was voor ons een hoogdag als we met vader of grote broer naar de kapper mochten. Zo 'n kans om eens stiekem aan hun pint te drinken, was "de" kans om 's anderendaags aan school met een uitgestreken gezicht over drie, vier potten te bluffen. Gerard plantte ons voor de spiegel op een hoge stoel, vroeg: "Hoe moet het, met of zonder frou-frou?" en we wisten het vooraf; Gerard knipte op twee manieren: in de zomer "klets" en in de winter "koep de zj at".
Wie van achter op 't dorp, van de Geitekiezel, 't Haspershoven of de Houtmolen kwam, keerde huiswaarts langs 't smalle wegske naast 't oude kerkhof, over de oude assenweg voorbij het geheimzinnige, omheinde huis van Vande Casteele (nu Rodenbachlaan) en strandde op de kruising aan de Bemvaartstraat … en daar lokte de herberg van Vanmolleke. Gezien een frisse pint hier sterkte gaf op de lange, stoffige thuisweg, liep het kraantje er gestadig. Opzij, voor 't werkhuis (want Vanmolleke was ook houthandelaar-klompemaker) geurde een hoge stapel boomstammen waarop de jeugd van achter op 't dorp ijverig turnde.
Het laatste huis van de buurt "het dorp", tegenover de statige dokterswoning van dokter Jan, was café Coninx. Daarnaast begon de Schuttersboom. Waard Coninx, beter gekend als het Keuninkske, was een deftige heer, een meesterkleermaker. Dochter Fien tapte er de pinten. Maar het grootste deel van zijn faam dankte hij aan zijn vrouw. Je moet weten, Marie van 't Keuninkske was wijsvrouw, m.a.w. vroedvrouw. Half Pelt heeft ze ter wereld helpen brengen. Haar wijsheid werd door het vrouwvolk veel hoger aangeslagen dan die van onze drie dokters. Als alle jongelui die aan Marie hun voorspoedige geboorte te danken hadden, gelijktijdig 't café zouden bezocht hebben, dan was daar een geweldige zaal nodig geweest. Uit hoofde van functie kwam haar de eer toe de
boorling ten doop te dragen. Ze stapte dan deftig ter kerke, geflankeerd door een fiere meter in deftige kapmantel en de trotse peter op zijn paas-best.
Nadat het geloof beleden en de heiligmakende genade verworven was, kwam de terugtocht vol hindernissen. De eerste statie was bij Toon Lehaen. De peperkoek smaakte verrukkelijk bij een "drupke"! Baas Toon trakteerde, meter trakteerde en peter liet zich niet kennen. Op weg naar de tweede statie stond meters muts al wat zwieriger en was "de gang van peter" moeilijker en zwaarder. Ik verkondig het volgende niet als geloofspunt maar ik heb ooit voor vaste waarheid horen vertellen dat "het driemansschap" in de Swaen arriveerde en toen eerst merkte dat het persoontje waarom het ging, nog rustig bij den Haen op de toog lag te sluimeren. Maar wie de flinke en talrijke kroost van het dorp bekeek moest toegeven: Marie van het Keuninkske kende hare stiel.
Op de Schuttersboom woonde cafebaas-vrachtvoerder Leejke Evens. Leejke en zijn maat dikke Nol waren collega's in het bedrijf, maar ook in het jagen. Vanzelfsprekend dus dat de Pelter jagers daar regelmatig samenkwamen en "teerden". Mensenlief! wat zijn daar straffe verhalen verteld en reuzehazen en konijnen geschoten! Nol, zelf een reus, was een meester-verteller en een geboren farceur. Wie wou gefopt worden, moest bij Leejke zijn. Na elke geslaagde poets daverde de zware lach van Nol zo aanstekelijk dat het ganse gezelschap, de gefopte incluis, het uitschaterde. Ja! Leejke en Nol, dat waren straffe kerels.
Ieder Pelter gehucht had zo zijn stamcafé. Het Hasselt kwam bij Fonske Put en Heinke Sleurs, Neus en Kadijk bij haammaker den Hoebot en Sjarel Lecocq, het Lindel bij Pierke Sleurs, de Hei bij Verschakelen, de Houtmolen bij Mon Nouwen en Toon Kelchtermans, het Haspershoven bij Kupke Winters en Dina Dirckx en het Heeserke dronk, kegelde en kaartte bij de onvergetelijke achttienkaraatscafébaas Juul Swinnen.

Je ziet het : de oud-Peltenaren hadden gelegenheid te over om, na het zware werk, tijdig de keel te spoelen… en dronken menig Bokske!

Unless otherwise stated, the content of this page is licensed under Creative Commons Attribution-ShareAlike 3.0 License